Page 30 - Reukrevalidatie voor gelaryngectomeerden
P. 30

Niveau 1 is de situatie direct na de laryngectomie en voor de aanvang van de reukrevalidatie. De patiënt ruikt misschien wel iets, maar doet er niets voor of hij doet het verkeerd. Hij ademt bijvoorbeeld alleen maar diep in om te ruiken. Omdat dit voor de patiënt voor de totale laryngectomie altijd de manier was om te ruiken, is de patiënt zich er niet van bewust dat deze gewoonte nu niet meer geschikt is. Hij weet niet dat het ruiken niet goed gaat: het ruiken verloopt onbewust en onbekwaam. Bij niveau 2 realiseert de patiënt zich na de uitleg van de logopedist over de gaap-ruikmethode dat de eigen methode om iets te ruiken niet de meest efficiënte methode is. De patiënt weet dus dat hij iets niet goed doet: bewust maar onbekwaam. Het volgende niveau is de bewust bekwame fase. De patiënt weet hoe de gaap-ruikmethode uitgevoerd moet worden. Als hij er geconcentreerd mee bezig is lukt het ook de methode correct uit te voeren. Eerst met de manometer, later bij het ruiken van (oefen)geuren. Het uiteindelijke doel is niveau 4: de patiënt voert de beweging gedurende de gehele dag automatisch uit, zonder erbij te hoeven nadenken. Hiermee is de gaap- ruikmethode vrijwel gelijk aan het passieve ruiken, zoals dat bij niet- gelaryngectomeerden gebeurt. Op die manier wordt het ruiken bekwaam gedrag dat onbewust wordt uitgevoerd. Tussen niveau 3 en 4 wordt de reukrevalidatieperiode over het algemeen afgerond. Ondanks dat het gebruikelijk is om het op dat moment te doen, is het wel een cruciaal moment. De patiënt beheerst de gaap-ruikmethode en hij kan ermee ruiken, maar het gebruik ervan is nog niet vanzelfsprekend. Het is belangrijk dat de gaap-ruikmethode onbewust kan worden uitgevoerd. De ervaring leert dat patiënten de methode uiteindelijk niet meer zullen gebruiken als het te veel moeite en aandacht blijft kosten. Op het moment dat de behandeling wordt afgerond, moet de patiënt dus gestimuleerd worden om door te gaan met het gebruiken van de gaap- ruikmethode, teneinde het ruiken te automatiseren en daarmee te optimaliseren. Zo blijft het geen oefenmethode, maar wordt ruiken weer onderdeel van het leven van de patiënt. IV Aanwijzingen voor specifieke situaties Laryngectomie en verkoudheid Wanneer gelaryngectomeerden verkouden zijn, vertonen zij andere symptomen dan niet-gelaryngectomeerden. Zo niezen zij gewoonlijk anders en minder en missen ze het gevoel van een verstopte neus. Daardoor is het lastig om vast te stellen of men met een verkoudheid te maken heeft of niet. Door de zwelling van het slijmvlies in de neus, die bij verkouden gelaryngectomeerden net zo goed als bij verkouden niet- gelaryngectomeerden optreedt, vermindert de nasale luchtstroom en daardoor ook het reukvermogen (Huttenbrink, 1995). Er is dan dus sprake van hyposmie ten gevolge van een conductieve stoornis. Wanneer de gelaryngectomeerde patiënt die wil leren ruiken meer slijmvorming heeft dan anders, wellicht minder proeft dan anders, de vloeistof in de manometer niet in beweging krijgt, met de larynx-bypass weinig ruikt en daarvoor toch nooit hyposmie of anosmie klachten heeft gehad, dan kan het zijn dat er sprake is van een reukstoornis op basis van een verkoudheid. De KNO-arts kan in dergelijke gevallen met behulp van een endoscopisch onderzoek van de neus meer zekerheid geven omtrent de oorzaak van de hyposmie. Wanneer de klachten inderdaad op een verkoudheid blijken te berusten, dan kan door de KNO-arts eventueel een neusspray worden voorgeschreven die de zwelling van de slijmvliezen vermindert, waardoor de neus beter doorgankelijk wordt. 30 


































































































   28   29   30   31   32