Page 61 - HHR-HNR 2.0
P. 61
\u2018distress\u2019 (Frampton 2001, Hutton and Williams 2001, Zabora, BrintzenhofeSzoc et al. 2001, IKNL-c 2010).\u000D5.7.1.2 Prevalentie \u2018distress\u2019\u000DIn een in 1992 verricht onderzoek door het Nederlands centrum voor Geestelijke volksgezondheid (sinds 1996 bekend als Trimbos-Instituut) blijkt dat 86% van de pati\u00EBnten met kanker psychische problemen heeft (Schrameyer and Brunenberg 1992). Zestig procent kampt met lichamelijke klachten (zoals vermoeidheid en pijn) en 48% heeft relatieproblemen als gevolg van de ziekte. Depressies komen bij kankerpati\u00EBnten vaker voor dan bij pati\u00EBnten met andere lichamelijke ziekten (Van t Spijker, Trijburg et al. 1997). Pati\u00EBnten met hoofd-halskanker hebben specifieke problematiek gerelateerd aan de locatie van de tumor (Semple, Parahoo et al. 2013). Hoofd-halskanker pati\u00EBnten ervaren veranderingen in uiterlijk, spreken, slikken en ademhalen; met daarnaast veel symptomatologie (pijn, xerostomie, schouderdysfunctie) (Ward and van As-Brooks 2007, Semple, Parahoo et al. 2013). Dit kan leiden tot stemmingsproblematiek, angststoornissen, sociale problemen en seksuele problemen (Frampton 2001, Petruson, Silander et al. 2003, Singer, Danker et al. 2008, Semple, Dunwoody et al. 2009). Cijfers betreffende prevalentie van psychosociale problematiek in de populatie van hoofd- halskankerpati\u00EBnten vari\u00EBren van 12% tot 45% (Frampton 2001, Petruson, Silander et al. 2003, Veer, Kia et al. 2010, Semple, Parahoo et al. 2013, Henry, Habib et al. 2014, Krebber, Buffart et al. 2014). Moubayed en collega\u2019s onderzochten voorspellende factoren voor het ontwikkelen van een depressie binnen de hoofd-halsoncologie groep (Moubayed, Sampalis et al. 2015). De volgende factoren hadden een significante associatie met het ontwikkelen van depressie: roken op het moment van diagnose, drinken van >14 eenheden per week, T3 of T4 tumorstadiering en gebruik van >3 medicatiesoorten (Moubayed, Sampalis et al. 2015).\u000DDraagkracht, coping stijl en perceptie op eigen ziek zijn hebben invloed op de uitgangssituatie van de pati\u00EBnt. Uit een studie van Scharloo e.a. blijkt dat percepties op het ziek zijn gerelateerd zijn aan de kwaliteit van leven. In dit onderzoek werden baseline metingen gedaan om negatieve percepties op het ziek zijn in kaart te brengen bij een groep hoofd-halskanker pati\u00EBnten (n=86). Hieruit bleek dat pati\u00EBnten die minder sterk emotioneel reageren, symptomen als cyclisch ervaren en minder negatieve ziekte- percepties hebben positiever scoren op kwaliteit van leven. Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat negatieve ziekte percepties, zoals het geloof in krijgen van een recidief, geassocieerd was met een lagere kwaliteit van leven (Scharloo, Baatenburg de Jong et al. 2005). Er leek een tendens te zijn dat pati\u00EBnten die optimistisch (\u201Chet glas is halfvol\u201D) zijn betere algemene kwaliteit van leven scores hebben dan pati\u00EBnten die pessimistisch (\u201Chet glas is halfleeg\u201D) zijn (Allison, Guichard et al. 2000, Mehanna and Morton 2006).\u000DVeel pati\u00EBnten lijken met hulp van hun omgeving en het primaire oncologische team (medisch specialisten, (oncologie) verpleegkundigen) voldoende in staat om hun ervaring met kanker te verwerken (Zabora, BrintzenhofeSzoc et al. 2001, Galway, Black et al. 2013). Een deel ervaart tijdens de behandeling of nadat het behandeltraject is afgesloten, zoveel problemen dat verwijzing naar een gespecialiseerde psychosociale zorgverlener nodig is (Carlson and Bultz 2004, Henry, Habib et al. 2014). Het blijkt echter dat slechts een beperkt aantal van alle kankerpati\u00EBnten gebruikt maakt van deze professionele ondersteunende hulp (Carlson, Angen et al. 2004). Het is van belang hierbij op te merken dat dit een gevolg kan zijn van onderrapportage, een gebrek aan aanbod/capaciteit of dat de behoefte aan psychosociale hulp overschat wordt.\u000D60\u000D