Page 47 - HHR-HNR 2.0
P. 47
meetinstrument is om de voedingsstatus van zowel gezonde als pati\u00EBnten met bijvoorbeeld hoofd- halskanker in kaart te brengen (Wladysiuk, Mlak et al. 2016). Echter, de auteurs concludeerden ook dat verder onderzoek noodzakelijk is.\u000D5.5 Fysiotherapie\u000D5.5.1 Schouderklachten na hoofdhals oncologische behandeling\u000DNa halsklierdissecties komen regelmatig schouderklachten voor, bestaande uit pijn in de schouderregio en een beperkte actieve mobiliteit van de schoudergordel. De prevalentie van schouderpijn en beperkingen na radicale halsklierdissectie varieert van 20% na selectieve dissectie tot 77% na radicale halsklierdissectie (Shone and Yardley 1991, van Wilgen, Dijkstra et al. 2003, Goldstein, Ringash et al. 2014). In een cohort studie (n=112) werd geconcludeerd dat schouderpijn na een halsklierdissectie slechts in 51% kan worden toegeschreven aan een neurotmesis of neuropraxie van de n. accessorius (van Wilgen, Dijkstra et al. 2003). Uitval van de n. accessorius leidt tot uitval van de m. trapezius descendens. Dit kan leiden tot mechanische overbelasting. Mechanische overbelasting kan ontstaan door rek op spieren en ligamenten, druk op de claviculaire gewrichten door standsveranderingen van de schoudergordel (mediorotatie en protractie) en overbelastingsklachten van compenserende spieren. Naast deze mechanische overbelasting van de schoudergordel kan ook het doorsnijden van de huidzenuwen (n. auricularis magnus, n. transversus colli en n. supraclaviculares) resulteren in (neuropathische) pijn in de nek/schouderregio (Terrell, Welsh et al. 2000). Risicofactoren voor het ontstaan van schouderklachten zijn reconstructie en het opofferen van de n. accessorius (Dijkstra, van Wilgen et al. 2001). Bij ontslag zijn een aantal klinische waarnemingen voorspellend voor de mate van \u2018disability\u2019-scores 4 maanden later: De actieve bewegingsmogelijkheid (AROM) van abductie en anteflexie, de aanwezigheid van schouderpijn, pijn bij exorotatie van de schouder, schouderlaagstand en een niet-selectieve halsklierdissectie (Stuiver, van Wilgen et al. 2008). Herstel van functie van de n. accessorius lijkt op zijn vroegst na 6 maanden op te treden (Laverick, Lowe et al. 2004). Pati\u00EBnten na hoofd-halsoncologische ingrepen waarbij een halsklierdissectie was verricht, scoorden in een cohort studie de eerste maanden na de operatie slechter voor fysiek functioneren, rolfunctioneren door fysieke problemen, sociaal functioneren en pijn (Stuiver, van Wilgen et al. 2008). Ook een eerdere cohort studie liet afnemende scores zien voor schoudermobiliteit, activiteiten en recreatie, waarbij de ernst van schouder beperkingen was geassocieerd met de uitgebreidheid en de niveaus van de halsklierdissectie (Taylor, Terrell et al. 2004). Na een halsklierdissectie raakt van de werkende pati\u00EBnten tussen 34 en 50% arbeidsongeschikt (Shone and Yardley 1991, Terrell, Nanavati et al. 1999, Taylor, Terrell et al. 2004).\u000D5.5.1.1 Signalering en evaluatie van schouderklachten na een halsklierdissectie\u000DScreening en verwijzing vinden plaats op basis van de bekende risicofactoren: De actieve bewegingsmogelijkheid (AROM) van abductie en anteflexie, de aanwezigheid van schouderpijn, pijn bij exorotatie van de schouder, schouderlaagstand en een niet-selectieve halsklierdissectie (Stuiver, van Wilgen et al. 2008). Pati\u00EBnten met een hoog risicoprofiel en een behandelwens worden verwezen voor fysiotherapeutische behandeling, in het revalidatieprogramma indien ge\u00EFndiceerd, of anders in de 1e lijn. Pati\u00EBnten kunnen ook op een later moment alsnog schouderklachten ontwikkelen. Dit wordt dan doorgaans bij follow-up gesignaleerd door de hoofdbehandelaar, waarna verwijzing en intake door een fysiotherapeut kan plaatsvinden.\u000D46\u000D